Een paar jaar geleden gingen Dweezel en The Dog naar Senegal met Nr2. Het enige noemenswaardige feit dat over Nr2 in deze context kan gezegd worden, is dat ze een jaar eerder naar dezelfde plek was geweest en daar een maand een – wat zij noemt – “relatie” had gehad met a local, die achteraf bleek hetzelfde gehad te hebben met één vrouw uit elke nieuwe batch toeristen die landden in zijn dorp. Wreed toffe peer, die local, verderop “M” genoemd. Groot was de consternatie bij Nr2 toen hij zijn foto’s toonde van al die veroveringen – haar wereld verging, want ze was er rotsvast van overtuigd dat hij zou hebben gewacht op en gesmacht naar haar. Ik zeg het u, begin nooit iets met een actrice, want ze denken en willen dat alle ex-lieven blijven smachten naar hen, ook in het bijzijn van een nieuw lief, in casu Dweezel en The Dog. Point is dat ik meeging naar Senegal, tout court, omdat ik nog nooit in Afrika was geweest en er wel eens wou heengaan. De bestemming was Toubacouta, een gehucht dat ooit breed is uitgesmeerd op de televisie met nog zo’n ego-del uit ons Vlaamse landschap, ene G.L. So, Nr2 is obsolete from now on en “wij” en “ons” in hetgeen volgt slaan op Dweezel en The Dog, die overigens, voor alle duidelijkheid, evenmin nog smachten naar Nr2.
Op het vliegtuig naar Senegal zie je drie groepen mensen. Een eerste groep is die van de backpackers en de gezinnen, een tweede groep is die van de Senegalezen die terugkeren naar huis en een derde groep is die van vrouwen van middelbare en hogere leeftijd die vers-le-sud-gewijs naar Senegal trekken. They don’t eat meat but they sure like the bone, if you catch my drift. Het is maar een dikke vijf uur vliegen vooraleer je landt in Dakar en je stapt, net als in de goeie ouwe tijd, via een trap uit het vliegtuig recht op de tarmac. En die tarmac is heet, bloedheet. Afhankelijk van het seizoen kom je in kurkdroge of in extreem vochtige lucht terecht – denk in het laatste geval aan een bezoek aan uw ultramoderne stoomoven. Ik heb er geen, maar het voelde wel zo aan.
Het contrast tussen de verlaten luchthaven, binnen, en het tumult, buiten, is enorm. Honderden taxi’s staan te wachten terwijl de chauffeurs al het mogelijke doen om uw aandacht letterlijk te trekken: je armen, benen en rugzak vallen eraan ten prooi. Dweezel en The Dog hadden geluk en eindigden in een verwoede onderhandeling met slechts vijf chauffeurs waarvan één ons voor twee euro bracht naar centrum Dakar, waar er een nacht diende overnacht te worden. U heeft ongetwijfeld ook een hekel aan muggen? Wel, ik heb de gewoonte om met één arm boven het deken te slapen en die arm was ’s ochtends quasi opgegeten. Meer dan honderd muggenbeten, ik heb ze geteld, maar dat was echter triviaal in vergelijking met hetgeen me nog te wachten stond…
De volgende ochtend, na ons ondergedompeld te hebben in een bad anti-muggencrêmes van allerlei soorten, stond M te wachten aan de deur van het hotel om samen met ons naar zijn geboortedorp Toubacouta te gaan. Met de “taxi brousse”. Ik kon me daar wel iets bij voorstellen, namelijk een taxi die los doorheen de brousse rijdt, maar de term “taxi” was een beetje overschat. Beeld u in: een plein van enkele voetbalvelden groot, vól met “auto’s” en “bussen”, badend in een stofwolk in de vlakke zon, bezaaid met roepende chauffeurs, vol bonte kleuren van de locals en daartussenin, af en toe, een paar melkwitte toeristen met de rugzak krampachtig vastgeklemd voor hun buik. Tot die laatste groep behoorde ik weldra ook, op aanraden van M, die zich, alsof hij een pad volgde, kordaat een weg baande doorheen de massa. Ik zag geen pad en had heel veel moeite om M te volgen die af en toe op zijn stappen moest terugkeren om één of enkele chauffeur(s) van mij weg te slaan. Uiteindelijk werd een kennis van een kennis van de familie gevonden, taxichauffeur van beroep, in het trotse bezit van een Ford Taunus. Ruiten? Nope, wel een voorruit. Zetels? Nope, stukken moes. Koffer? Nope, dat waren ook zitplaatsen. Deurklinken? Nope, koorden hielden de deuren dicht. Andere attributen die men normaal vindt op auto’s? Nope. Later bleek ook dat schokdempers onbestaande waren en dat de taxi pas rendabel was vanaf zeven passagiers, dus, u raadt het al, we zaten er met negen in. Bagage anderhalve meter hoog op het dak, een ghettoblaster – hangend aan touwen – met Youssou Ndour loeiend hard en hup, wijle weg, voor een zes uur durende rit. Na het eerste half uur ben je half dood en voel je je kop niet meer tegen het dak knallen bij elke put in de, euh, baan. Na zes uur voel je niks meer, zelfs niet het zand in je mond en je keel. Je moet dat eens ervaren, echt. Het enig blijvend trauma is Youssou Ndour – he can stick his million voices where the sun doesn’t shine.
Weldra in deze blog: Part II, over het verschil tussen hutten en hutten, over tandontstekingen en apothekers, colgate en thee, schapen en wat je er zoal mee kan doen.